Biografie


"Pater Charles Deckers, de man van alle devoties." (Armand Duval)

De biografie van Pater Charles Deckers die ik hieronder schets, is gebaseerd op het artikel van Salah Selloum, oud-leerling van Charles in het boek “Tizi-Ouzou, ma ville natale”, 2023.

Dit is het verhaal van een diep menselijk man die zich ten dienste wist te stellen van anderen vanuit een ongeëvenaarde nederigheid en vrijgevigheid: "Er zijn mannen en vrouwen die echt doordrongen zijn van het charisma van de ontmoeting, van de relatie met de anderen. Daar waar anderen hun eigen identiteit bevestigen, laten zij zich temmen door het charisma van de menselijkheid van anderen. Het belangrijkste in deze menselijke relatie was de vriendschap die mensen dichter bij elkaar brengt en met elkaar verbindt.”[1]

Een uitspraak die het lot van Pater Charles Deckers, een man bewogen door zijn katholieke geloof “die zin had om de eenvoudige dingen van het leven te delen”, goed samenvat. "Een man van religie gedreven door vriendschap met de ander, in een geest van eerlijke toewijding, belangeloos, zonder achterliggende beweegreden, soms in moeilijke, pijnlijke en zelfs gevaarlijke omstandigheden".

"Charly", zoals zijn confraters hem liefkozend noemden, kwam uit een groot gezin van negen kinderen, en was de derde in rij. Hij werd geboren op 26 december 1924 in Antwerpen, België. Al op erg jonge leeftijd weerklonk zijn missionarisroeping. Reeds op zesjarige leeftijd vroeg hij zijn moeder, terwijl ze hem in bad stak, op welke leeftijd hij Chinees mocht gaan studeren. Tot zijn verbaasde moeder antwoordde hij dat hij die vraag stelde om later naar dat verre land te kunnen reizen, de arme Chinezen te redden en missionaris te worden. Hij ging naar het Onze-Lieve Vrouwecollege van de Jezuïeten waar hij Latijn en Grieks studeerde.
Hij was net vijftien jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Op een dag was Charles plotseling verdwenen. Samen met zijn zus Beatrice werd hij gevangengenomen door de Duitsers. Een onvoorzichtige brief van een familievriendin was in handen gevallen van de Gestapo, en had onthuld dat de Deckers naar de BBC hadden geluisterd, wat ten tijde van de bezetting ten strengste verboden was.Ondervraagd door de Gestapo, nam hij vrijwillig alle schuld op zich, zich maar al te goed bewust van de gevaren voor zijn vader, die op dat moment nodig was als kostwinner voor het grote gezin. Een bericht van de BBC volstond toen om gedeporteerd te worden.
Dynamisch en altruïstisch als hij was, deed Charles veel aan scouting. Hij had een aangeboren plichtsgevoel tegenover de armen en minderbedeelden. Toen hij zeventien was, zat hij nog op de universiteit. De oorlog liep op z’n einde en de levensomstandigheden waren zwaar voor iedereen. Men kon hem zien fietsen naar een nabijgelegen melkfabriek niet ver van Zandhoven, waar hij woonde, om een grote kan geklopte melk te kopen, melk van weliswaar mindere kwaliteit die overblijft nadat de boter is gekarnd. Hij vulde glazen en met de peren die hij uit de tuin had geplukt, verkocht hij die aan de mensen uit zijn buurt. Het geld dat hij verzamelde verdeelde hij onder behoeftige gezinnen die in grote nood verkeerden.
 
Charles had een gelukkige jeugd omringd door zijn gezin en de liefde van zijn familie. Hij was erg close met zijn oudere broer Henry van wie hij veel hield. In oktober 1944 stierf Henry, die lid was van het ‘Peloton universitaire’ in Berendrecht, tijdens een verkenningsmissie voor de Canadese geallieerden. De dood van zijn broer greep Charles Deckers erg aan.

Nadat hij zijn studies aan het college beëindigd had, sloot hij zich aan bij de Witte Paters. Hij ging naar het seminarie in Boechout waar hij filosofie en godsdienst studeerde. Hij deed zijn intrede op 21 juli 1949. Enkele maanden later, op  8 april 1950, werd hij tot priester gewijd en droeg hij zijn eerste mis op in Zandhoven. Hij wou naar Zwart Afrika trekken, maar de Witte Paters besloten hem naar de Magreb te sturen en dan vooral naar Algerije. Hij ging eerst naar Tunis, waar hij Arabisch moest leren en de islam bestuderen, de grote religie die zoveel christenen fascineerde. Hij maakte al snel kennis met het Arabisch dialect. Zijn vermogen om zich snel te integreren stelde hem in staat om overal snel vrienden te maken. “Hij werd vaak gezien in aanwezigheid van arbeiders, tuiniers met wie hij zijn gloednieuwe linguïstische inzichten uitprobeerde. Hij zou altijd blijven geloven in deugdzaam persoonlijk contact, van mens tot mens, meer dan in boekenkennis ... Hij verwaarloosde geenszins zijn studie, maar verkoos menselijke contacten en bracht graag tijd door met anderen bij een tas thee.”

Niet veel later, was hij helemaal gewonnen voor Algerije, dat zonovergoten mediterraans land, dat hij tot het einde van zijn leven in zijn hart zal dragen.Bij het begin van zijn missie in Algerije leefde Charly in gemeenschap in het huis van de Witte Paters in de Casbah van Algiers, rue Bencheneb, om er Arabisch te studeren. Hij was ook lid van een scoutsgroep. In 1955 sloot hij zich, midden in de Algerijnse oorlog, aan bij Tizi Ouzou. Het duurde niet lang of ’Charly’ kwam dichter bij de bevolking en vooral bij de jongeren. Hij leerde snel Berbers. In juli 1955 richtte hij een jeugdcentrum op waar jongeren samenkwamen om pingpong, tafelvoetbal en biljart te spelen. In een klein kantoor in de jeugdherberg kwam hij op het idee om het centrum uit te rusten met twintig typmachines. De administraties van die tijd waren allemaal voorzien van jonge typisten opgeleid door Pater Deckers.

Maar voor hem was onderwijs de sleutel. Het was de zekerste en meest doeltreffende manier om deze jongeren te helpen uit hun isolement te komen en deel te nemen aan het lange emancipatieproces. In die tijd bevonden de meeste autochtone jongeren van 13-14 jaar zich in een situatie van isolement zodra zij de lagere school hadden afgerond. Na de lagere school stonden ze op straat zonder vooruitzichten of toekomstplannen. Het is zo dat Charles het ingenieuze plan bedacht om de Eerste opleidingsschool voor Boekhouding en Bouwkunde op te richten. Honderden jonge boekhouders en ingenieurs die daar werden opgeleid zullen later tekenen voor het gebouw van de Algerijnse overheid, na de onafhankelijkheid.Sommigen zullen later belangrijke posities bekleden binnen economische bedrijven die later zullen ontstaan. Het zijn managers wier bekwaamheid en integriteit respect afdwingen. Voor anderen zullen zij grondleggers zijn. Zij zullen betrokken worden bij de heropbouw van het land en bij de bouw van scholen, hogescholen, gezondheidscentra en andere voorzieningen. Het zal Pater Deckers zijn die, door zijn toewijding, de deuren van de Nationale Vakschool van Dellys (dat later de Technische Hogeschool van Dellys zal worden) opende voor de jonge inheemse studenten. Deze prestigieuze technische vakschool was, laten we niet vergeten, in die tijd verboden voor autochtone leerlingen en aanvankelijk uitsluitend bestemd voor jonge Europeanen.

In het kielzog hiervan, en nog steeds bewogen door zijn ideaal van liefdadigheid, richtte hij binnen het jeugdcentrum een vereniging van sociale wederzijdse hulp op ten gunste van de armen die hij ’Mâaouna’ (wederzijdse hulp) noemde. In het kader van deze sociale actie hielp hij mensen met administratieve procedures bij de Franse of lokale overheden. Hij schreef zo vele brieven zoals pensioendossiers, stagedossiers, steun- en bijstandsaanvragen, regularisaties, enz...Tegelijkertijd was Charles ook belast met de verdeling van giften aan de behoeftigen. Naast dit uitputtende werk was hij ook leraar aan de beroepsschool van Tizi Ouzou, waar hij de ‘Bibliothèque des Jeunes’ oprichtte. Hij nam de tijd om Arabische les te geven aan het Collège des Filles de Tadmaït, dat toen werd geleid door de Witte Zusters. Pater Deckers hechtte veel belang aan de opvoeding van jonge meisjes. Naast vooroordelen die bestonden in een samenleving die vastzat in haar tradities, aarzelde hij niet om ouders te overtuigen van de voordelen van onderwijs voor meisjes. Veel van die meisjes gingen naar het lyceum van Tizi Ouzou en later naar de faculteit van Algiers, slaagden in hun studies, bekleedden kaderfuncties  en werden toegewijde moeders. Na deze moeilijke onderneming verdwenen veel vooroordelen.

Volgens de getuigenis van Mohamed Attaf, pennenvriend, heeft Charles Deckers actief deelgenomen aan de bevrijdingsoorlog. Hij bezocht regelmatig gevangenen en gaf hulp en bijstand aan hun families. Hij bood onderdak en verstopte jongeren die actief werden gezocht door de politie. Samen met de jongeren organiseerde hij succesvol voetbalwedstrijden. Hij werd snel populair bij de jongens en meisjes die levendige herinneringen hadden aan het werk dat hij met hen verrichtte. Hij wist hoe hij hen nabij kon zijn. Omdat hij van voetbal hield, vormde hij een team met jongeren uit het Centrum en kleedde het in de nationale kleuren: rode trui, witte broek, groene sokken en nummers. Hij was te zien op de tribune, als aandachtige supporter, die zijn team aanmoedigde. Op een dag, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog vielen Franse militairen het stadion binnen. Ze namen alle aanwezigen mee, die door Tizi Ouzou moesten lopen, met hun handen in de lucht. Tot verbazing van de soldaten werd Pater Charles gezien te midden van alle gearresteerden.Hij had geweigerd de jonge atleten te verlaten. Verschillende van zijn spelers gingen spelen voor JSK, een club met een prestigieuze staat van dienst, waarvan hij een groot en trouw supporter was. En bij een andere gelegenheid in Algiers, toen er een professionele wielerwedstrijd werd georganiseerd, hield Charles een bekende kampioen vast bij hem in zijn hotel, totdat hij ermee instemde om handtekeningen uit te delen aan zijn protégés, de kampioenen in spe.

"Bij de onafhankelijkheid van het land besloot hij, uit solidariteit met het Algerijnse volk, om in 1963 te kiezen voor de Algerijnse nationaliteit: "Ik ben Algerijn! " zei hij tegen zijn familieleden. Hij werd vaak gezien met jonge en minder jonge Kabyliërs in de onderprefectuur van Tizi Ouzou die aanschoven voor een visum om het land tijdelijk te verlaten. Hoewel de Belgische ambassade in Algiers geen dubbele nationaliteit toestond, moest Charles een visum aanvragen om zijn familie te kunnen bezoeken. Dat was soms een probleem: Belgische douaniers waren verbaasd dat deze lange blonde man met blauwe ogen, geboren in Antwerpen, de Algerijnse nationaliteit had. De legende vertelt dat hij ooit bij zijn terugkeer uit België zestig couveuses voor baby's meebracht en schonk aan het ziekenhuis van Tizi Ouzou, dat ze hard nodig had. In Tizi Ouzou zette hij zijn werk als weldoener voort. In 1963 werd hij benoemd tot lid van het eerste Departementale Comité van de Algerijnse Rode Halve Maan. Gedurende een tiental jaren was hij secretaris van het Plaatselijk Comité van de Algerijnse Rode Halve Maan naast de illustere Si Moh El Kechaï, die toen voorzitter was van de CRA in de regio, ook een man van grote humanitaire waarde. Het humanitaire activisme en de immense populariteit die hij onder de Kabylische bevolking genoot, irriteerden de plaatselijke autoriteiten. Zij namen snel aanstoot. Allereerst kreeg hij te horen dat hij geen directeur van een school mocht zijn (hoewel hij die zelf had opgericht) en deze functie alleen was voorbehouden aan echte Algerijnen (?).
Charly ging onverstoorbaar door met zijn taken, hij bewoonde nog steeds het Maison des Pères Blancs, en zijn vroegere relaties met de Tizi Ouziens waren geen haar veranderd. Zijn immense populariteit straalde nog steeds in de serene lucht van Tizi Ouzou. De administratie werd iets achterdochtiger en greep in. Het duurde niet lang voordat het fatale vonnis viel: hij kreeg te horen dat zijn activiteiten zijn functie te buiten gingen. In 1976 werd hij verbannen uit de Wilaya van Tizi Ouzou. Maar hij kon niet worden uitgewezen uit Algerije omdat hij Algerijn was. Dat moet de schaduwinquisiteurs zeker slapeloze nachten hebben bezorgd.Met een zwaar hart verliet hij zijn adoptiestad Tizi Ouzou, waar hij 21 jaar verbleef. Een stad waar hij zoveel mooie dingen heeft gerealiseerd, de stad waar hij zoveel hoop heeft gezaaid, die van de broederlijkheid van de mensheid. Tizi Ouzou verlaten viel Charly zwaar, omdat hij in de Kabylische  hoofdstad zijn leven had uitgebouwd. Hij keerde terug naar Algiers waar hij maandenlang rondtrekt zonder bijzondere missie. Dat raakte hem nog meer.

Na een kort verblijf in de Algerijnse hoofdstad keerde hij in oktober 1977 terug naar België. Hij werd opgeroepen om het Centrum El Kalima te leiden en nam onmiddellijk de leiding over. Het is een documentatiecentrum dat tot doel heeft de Belgische christenen bewust te maken van de dialoog met moslimimmigranten. Charles' kennis van de Maghreb en de Arabische taal betekenden een waardevolle bijdrage aan het centrum. Bovendien stelde zijn ietwat bohemienachtige levensstijl de ontheemden gerust en vergemakkelijkte het contact. Vertrouwensbanden ontstonden tussen deze gemeenschappen. Het was Pater Deckers die de naam ‘El Kalima’ aan dit centrum gaf. Voor Charles Deckers was El Kalima, Het Woord, het begin van alles voor beide monotheïstische godsdiensten. Pater Deckers was ook geïnteresseerd in Gezondheid en Onderwijs. Hij bezocht ziekenhuizen om de verpleegsters uit te leggen dat mannen moslimvrouwen niet mogen aanraken; hij hielp moslimvrouwen en gemengde paren om de samenlevingsproblemen samen te overwinnen en bovenal verzorgde hij avondlessen voor immigranten om hen te helpen integreren in de Belgische samenleving. In 1980 werd hij benoemd tot inspecteur van de vrije scholen, op een moment dat het verplichte godsdienstonderwijs van werd ingevoerd, gelet op de aanwezigheid van moslimleerlingen in middelbare scholen. Ook hier bleek Charles' ervaring van onschatbare waarde. Zijn lange jaren in Algerije hadden hem het belang van tolerantie en respect voor anderen bijgebracht op het vlak van religie. Maar zijn belangrijkste verwezenlijking was ook het El Kalima Centrum, een centrum voor de huisvesting van Maghrebijnse studenten in moeilijkheden.

Net als in Tizi Ouzou groeide zijn populariteit onder de  bevolkingsgroepen in nood. Zijn activisme beviel niet iedereen, vooral niet het bisdom Brussel, dat het hoogopgeleide profiel van Charly niet op prijs stelde. Men vond dat hij beter lezingen kon geven dan zich te veel zorgen te maken over het leed van anderen. Pater Deckers bleef vijf lange jaren aan het hoofd van het El Kalima Centrum staan. Onvermoeibaar was hij aanwezig op alle fronten, daar waar de liefdadigheidsplicht hem riep. Zijn reputatie groeide met de dag onder de kansarme immigranten. De besluitvormers achter de schermen waren hier niet blij mee. Het werd hoog tijd om hem in het gareel te houden.

Aan de Witte Paters in Brussel werd voorgesteld om Charly van omgeving te laten veranderen. De droge lucht van de Jemenitische woestijn zou hem goed doen, vooral omdat de aanwezigheid van een priester in dat land welkom was. Inderdaad, Moeder Theresa, die een gemeenschap van Zusters had die daar in de leprosaria werkte, de Missionaries of Charity, vroeg de Witte Paters om haar een priester te sturen. Er was ook een gemeenschap van de Witte Zusters die erg betrokken was bij het onderwijs en sociale actie. De Jemenitische douanebeambten moeten verrast zijn geweest met deze lange, blonde man met blauwe ogen en een Algerijns paspoort, die vooral vloeiend Arabisch sprak.Hij trok naar Hodeïda in Jemen om aalmoezenier te worden van de nonnen die daar verspreid waren over ziekenhuizen ver van de stad, soms op afstanden van meer dan 300 km. Pater Deckers maakte er een erezaak van om al deze nonnen te bezoeken. Hij maakte soms lange reizen per bus, vier tot vijf uur rijden in het stof en mist van de Jemenitische zomers. Geconfronteerd met deze niet-aflatende beschikbaarheid en wil, adopteerden de zusters van de twee gemeenschappen hem zeer snel. Zij hadden veel waardering voor hem. Het verblijf van Pater Charles Deckers in Jemen was echter niet het meest aangename. Zijn komen en gaan, zijn natuurlijke neiging om met mensen te praten in hun taal en zijn luisterend oor, verontrustten de Jemenitische autoriteiten die deze ‘onrust’ met lede ogen aanzien.P. 412Niet lang daarna viel het lang gevreesde vonnis. Hij werd in quarantaine geplaatst en mocht niet meer met Jemenieten praten. Hij woonde alleen in een flat en zelfs bezoekers konden problemen krijgen met de autoriteiten. Hij voelde zich bespied en de Jemenitische politie verbood hem om mensen te ontvangen. Deze gedwongen eenzaamheid had veel invloed op hem. Hij zal binnenkort uit Hodeïda worden gezet omdat hij de omgangsregels, die voorschreven dat hij niet in contact mocht komen met de lokale bevolking om met hen te praten, had omzeild. Hij werd daarop gedwongen om Hodeïda te verlaten en naar Sanaa te gaan, de politieke en administratieve hoofdstad van Jemen. Dankzij zijn meertaligheid, vond Charles al snel een baan als professor Engels aan een openbare universiteit. Hij onderwees er twee jaar lang de taal van Shakespeare aan studenten die zijn lessen volgden en hem waardeerden. Maar de politie keek toe. Zijn contacten bleven beperkt en het was hem nog steeds verboden om mensen te ontmoeten, te bereiken en te helpen zoals hij dat zo goed kon. Trouw aan zichzelf en aan zijn principes als man van geloof en naastenliefde, schond hij die vaak en bleef hij zijn studenten en anderen ontmoeten. Hij stond vaak op het punt om het land uitgezet te worden, ware het niet dat hij de Algerijnse nationaliteit had. Vervolgens zouden de Witte Zusters, om redenen die zeker met de politiek te maken hebben, Jemen voorgoed verlaten. Alleen de Missionarissen van Liefde van Moeder Theresa bleven ter plaatse. Ondanks alle tijd die hij doorbracht in het land van de Koningin van Sheba, vond Charles het nog steeds moeilijk om zijn geadopteerde Kabylië te vergeten. Hij vond dat de woestijnbergen van Jemen niet konden tippen aan de besneeuwde berg(toppen) van de Djurdjura. Een zoete nostalgie naar het Kabylische land maakte zich van hem meester.

Teken van de voorzienigheid was dat het bestuur van de Witte Paters in Europa op dat moment besloot dat Charles zijn missie in Jemen moest beëindigen, een land waar hij nauwelijks werd getolereerd. Het is dom om een man die alleen is, geïsoleerd en bespioneerd wordt in een land te houden dat nooit goed voor hem is geweest. Men besliste om hem te laten terugkeren naar Algerije, wat hij ook deed en hem ontzettend veel vreugde schonk. Hij zal dan in totaal vijf lange jaren in Jemen doorgebracht hebben.

Hij kwam aan in Algiers in juli 1987. Maar omdat het nog niet bekend was of het verbod op zijn verblijf in Kabylië nog van kracht was, zorgde hij ervoor om zich in de Algerijnse hoofdstad te vestigen, precies in de kathedraal van Onze-Lieve-Vrouw van Afrika waar hij de functie van vicaris opnam, naast de rector. Hij was tevens kapelaan van de talrijke bezoekers van de Basiliek van het Heilig Graf, zowel christenen als moslims. Vasthoudend aan zijn gewoonten, wisselde hij met al deze bezoekers van gedachten over allerlei onderwerpen. Hij gebruikte zijn vrije tijd om les te geven aan de universiteit van Algiers.  Naast deze taak haastte Charles Deckers zich elke ochtend om de mis op te dragen aan de Zusters Clarissen die hem sterk waardeerden. Hij was hun kapelaan. Een anekdote: omdat hij daar altijd aankwam in een hemd, breidden de zusters voor hem een wintertrui. De volgende dag had hij die niet meer aan. De Clarissen, bezorgd, vroegen hem wat hij met de mooie trui had gedaan. Hij had hem blijkbaar weggegeven aan een jonge Afrikaanse immigrant die het harder nodig had dan hij. Met zijn legendarische beschikbaarheid sloot hij zich al snel aan bij een groep jongeren uit Bab El Oued voor sociale actie in deze populaire en dichtbevolkte wijk van de hoofdstad waar de sociale noden immens zijn. In zijn zeldzame momenten van rust, keerde hij terug naar Tizi Ouzou, zijn geliefde stad. Alle verboden negerend ondernam hij van tijd tot tijd discrete uitstapjes, soms incognito naar de Kabylische stad. Hij ontmoette er zijn oude vrienden, zijn vroegere studenten en de hele Kabylische gemeenschap, die hem nog steeds hoog aanzag en respecteerde, een respect dat niet door de tijd werd uitgehold. Pater Charles Deckers was eindelijk tevreden dat hij een ankerpunt had gevonden in deze thuishaven, het mooie Algerije dat hij altijd in zijn hart meedroeg.

Wat vaststaat in het leven van mensen, of we nu fatalistisch zijn of niet, is dat niemand ontsnapt aan zijn lot. Of het nu tragisch of wonderbaarlijk is, het wacht ons ergens op, bij de terugkeer van een ontmoeting, van een weg of een plaats. Charles Deckers had een afspraak met zijn lot in Tizi Ouzou, de stad waar hij zoveel van hield. Hij had net zijn 70ste verjaardag gevierd (hij werd geboren op 26 december), en overwoog de volgende dag een bezoek te brengen aan zijn oude vriend, pater Jean Chevillard, in Tizi Ouzou. Een langdurige vriendschap verbond hen. Die ochtend van 27 december 1994 nam hij de weg naar de oude Kabylische stad. Hij kwam aan, parkeerde zijn auto op de binnenplaats van het huis van de Witte Paters. Zodra hij uit de auto stapte, werd hij neergeschoten door een salvo van kalasjnikovs afkomstig van een islamitisch commando, dat de dood van hun landgenoten wilde wreken in de mislukte vliegtuigkaping van Algiers-Parijs. Pater Charles Deckers werd in koelen bloede geëxecuteerd, de deur van zijn voertuig nog open met zijn mooie witte Kabylische burnous op de zetel. Op deze koude winterdag werd hij samen met drie anderen vermoord: Paters Jean Chevillard, Alain Dieulangard en Christian Chessel.

Het nieuws van deze misdaad verspreidde zich snel door de ganse regio van Kabylië. Door bergen, valleien, rivieren, douars en in de meest afgelegen dorpen van Kabylië weerklonk deze jammerkreet: de Witte Paters zijn vermoord! Een immens verdriet overviel meteen de harten van duizenden Kabyliërs, diep geraakt door de tragische verdwijning van deze mannen van God, mannen van goedheid. Op de dag van de begrafenis begeleidden tientallen en zelfs honderden mannen, vrouwen, jong en oud, uit de stad en onze bergen de Witte Paters naar hun laatste rustplaats. De mensen bleven maar herhalen: "Deze mannen waren boodschappers van God in wie we al ons vertrouwen stelden. Op de dag van de begrafenis, toen de begrafenisstoet voorbijkwam, sloten alle winkels hun deuren als teken van rouw. Pater Deckers ligt op de christelijke begraafplaats van Tizi Ouzou, de stad waar hij zo van hield. De stad waar hij het beste van zichzelf gaf als man van geloof, verdraagzaamheid, vrijgevigheid en broederlijke solidariteit. Hij zal ongetwijfeld de mens blijven van alle devoties, tot het einde van zijn leven. Hij zal samen met zijn drie vermoorde medebroeders zalig worden verklaard op 8 december 2018 in de Basiliek van Santa Cruz in Oran.


[1] Hommage van Pater Emilio Platti, uit het boek “C’était une longue fidélité à l’Algérie” van pater Armand Duval.